De opkomst van het menselijk bewustzijn was geen kosmisch ongeluk, maar een voorspelbare uitkomst van het evolutionaire traject van het leven, betoogt neurowetenschapper Nikolay Kukushkin in zijn nieuwe boek, One Hand Clapping: Unraveling the Mystery of the Human Mind. Het kernargument is simpel: gezien de fundamentele fysica van het leven – in het bijzonder de meedogenloze drang naar energieverwerving en complexiteit – was iets dat leek op menselijke intelligentie bijna onvermijdelijk op aarde.
Bewustzijn definiëren: van biologie tot filosofie
Kukushkin beschouwt het bewustzijn niet als een of ander mystiek ‘extra ingrediënt’, maar als een bepaald soort causaliteit die zich in de hersenen ontvouwt. Het is een cyclisch proces van voorspellen, waarnemen en herwaarderen, aangedreven door de constante circulatie van causale lussen in de hersenen. In tegenstelling tot computers, die een statisch ‘model’ vormen vóór gevolgtrekkingen, werkt het menselijk brein zijn overtuigingen voortdurend bij op basis van binnenkomende gegevens, waardoor een dynamisch feedbacksysteem ontstaat.
Dit onderscheid is niet alleen theoretisch. Het benadrukt waarom kunstmatige intelligentie, in zijn huidige vorm, tekortschiet in het echte gevoel. Bestaande AI-architecturen scheiden geheugen en verwerking, terwijl het menselijk brein beide tegelijkertijd integreert, waardoor zelftraining door middel van gevolgtrekkingen mogelijk is.
De hypothese van het sociale brein: complexiteit stimuleert intelligentie
Een belangrijke motor van menselijke intelligentie is volgens Kukushkin sociale complexiteit. De hersengrootte hangt rechtstreeks samen met de grootte van de sociale groep: grotere groepen hebben een groter cognitief vermogen nodig om door het ingewikkelde web van intenties, emoties en relaties te navigeren. Dit is geen geval van intelligentie die de samenleving mogelijk maakt, maar eerder van een samenleving die intelligentie *vraagt. Naarmate de groepsgrootte groeide, groeide ook de behoefte aan meer geavanceerde hersenen die in staat waren om met exponentiële sociale complexiteit om te gaan.
Taal fungeerde vervolgens als katalysator en versnelde deze trend. De menselijke taal is uniek in zijn oneindige generativiteit – zijn vermogen om eindeloos nieuwe betekenissen te creëren. Dit is niet alleen een communicatiemiddel, maar een cognitief virus dat de hersenontwikkeling van generatie op generatie versterkt. De co-evolutie van taal en hersenen is wederzijds, waarbij ze elkaar als bestuivers en bloemen voortstuwen.
De onvermijdelijkheid van eukaryoten en daarbuiten
Kukushkin duwt deze logica nog verder terug, met het argument dat de opkomst van eukaryoten – cellen die interne structuren zoals mitochondriën bevatten – het cruciale moment was dat het leven op aarde op dit pad bracht. Het vermogen van Eukaryoten om andere organismen in hun geheel te consumeren en energie te extraheren, creëerde een evolutionaire wapenwedloop, waarbij steeds complexere levensvormen werden bevoordeeld.
Deze complexiteit was weliswaar voordelig, maar bracht ook kwetsbaarheid met zich mee. Organismen werden afhankelijk van constante energie-inname en verdedigingsmechanismen, wat uiteindelijk leidde tot de ontwikkeling van hersenen om te anticiperen en gevaar te vermijden. Toen de hersenen eenmaal opkwamen, werd het proces zelfvoorzienend: hersenen kunnen niet alle noodzakelijke kennis genetisch coderen, waardoor ze gedwongen worden zelfstandig te leren, motivaties te ontwikkelen en uiteindelijk voor zichzelf te denken.
“Wij zijn het hoogtepunt van dit traject. Er was niets speciaals aan onze afkomst vergeleken met al het andere.”
Conclusie
De opkomst van de menselijke intelligentie was geen toevalstreffer. Het was het logische gevolg van fundamentele biologische principes: energieverwerving, complexiteit en meedogenloze aanpassing. Vanaf de vroegste eukaryoten tot aan de moderne mens werd elke stap gedreven door dezelfde onderliggende krachten, waardoor de opkomst van iets als wij niet alleen waarschijnlijk, maar bijna onvermijdelijk was.
