Tientallen jaren lang hebben wetenschappers gedebatteerd over de vraag of onze uitgestorven menselijke neven, de Neanderthalers, religieuze of spirituele overtuigingen bezaten. Hoewel ze overtuigend bewijs van symbolisch gedrag hebben achtergelaten, blijft het een uitdaging om te bepalen of dit gelijk staat aan ‘religie’ zoals wij dat begrijpen.
Het bewijs: rituelen en symboliek
Archeologische ontdekkingen suggereren dat Neanderthalers zich bezighielden met praktijken die lijken op ritueel gedrag. Deze omvatten het opzettelijk begraven van de doden, de opeenhoping van dierenschedels in grotformaties en het maken van rotskunst op grotwanden en botten. Het opzettelijk verwijderen van vogelveren en het gebruik van adelaarsklauwen als hangers duidt verder op symbolisch denken. Controversieel is er ook bewijs van kannibalisme gevonden, wat aanleiding geeft tot speculaties over de vraag of deze praktijk een rituele bedoeling had.
Dit gedrag roept fundamentele vragen op: reageerden de Neanderthalers eenvoudigweg op de omgeving, of kenden ze er betekenis aan toe? Werden ze gedreven door spirituele motivaties, of louter door praktische zaken zoals het weggooien van lichamen?
Verschillende meningen van deskundigen
Deskundigen verschillen van mening over de vraag of dit gedrag als ‘religieus’ kan worden aangemerkt. Sommigen, zoals Patrick McNamara, hoogleraar neurologie aan de Universiteit van Boston, beweren dat Neanderthalers waarschijnlijk een vorm van ‘sjamanisme’ beoefenden, gekenmerkt door visionaire religieuze ervaringen. Hij wijst op de rituele plaatsing van schedels in ‘altaren’ in grotten en het bewijs van ‘berenceremonialisme’ – de aanbidding van beren, aangegeven door opzettelijk geplaatste berenschedels in grotten – als overtuigend bewijs.
Anderen, zoals Robin Dunbar, een evolutionair psycholoog aan de Universiteit van Oxford, geloven dat de cognitieve vaardigheden van de Neanderthalers onvoldoende waren voor de complexe theologische systemen ontwikkeld door Homo sapiens. Hoewel ze misschien ontzag en verwondering hebben ervaren, suggereert Dunbar dat ze niet over het mentale vermogen beschikten voor de genuanceerde geloofssystemen die we met religie associëren.
Margaret Boone Rappaport, een antropoloog, is het daarmee eens en voegt eraan toe dat de hersenstructuur van de Neanderthalers – met name een kleinere precuneus, een gebied dat geassocieerd wordt met verbeeldingskracht en perceptie – waarschijnlijk hun vermogen beperkte om zich abstracte godheden of complexe theologische raamwerken voor te stellen.
De uitdaging van interpretatie
Karel Kuipers, archeoloog aan de Universiteit Leiden, waarschuwt tegen het opleggen van moderne interpretaties aan het gedrag van Neanderthalers. Het begraven van de doden kan bijvoorbeeld eerder een praktische oplossing voor ontbinding zijn geweest dan een spirituele praktijk.
Uiteindelijk wordt het bepalen of Neanderthalers religieuze overtuigingen hadden beperkt door het feit dat we hun gedachten alleen kunnen afleiden uit fysieke overblijfselen. Hun wereldbeeld blijft ongrijpbaar.
Conclusie
Hoewel de Neanderthalers gedrag vertoonden dat deed denken aan rituelen en symboliek, is het onduidelijk of deze praktijken gelijk staan aan religie. Het debat benadrukt de moeilijkheid van het interpreteren van het verleden, vooral als het gaat om uitgestorven soorten waarvan de mentale en spirituele werelden grotendeels onbekend blijven. Het beschikbare bewijs suggereert dat Neanderthalers betekenisvol gedrag vertoonden, maar of dat gedrag werd aangedreven door het geloof in bovennatuurlijke krachten is een vraag die wellicht nooit volledig zal worden beantwoord.





























